Prof.dr. Eddy Grootes (22 maart 1936- 5 februari 2020) werd in 2010 met grote instemming benoemd tot erelid van de Werkgroep Zeventiende Eeuw – er was dan ook alle reden voor dit eerbetoon. Eddy Grootes was één van de oprichters van de Werkgroep, en de eerste voorzitter, een taak die hij met daadkracht heeft vervuld. Om dat in te zien hoeft men alleen maar het beknopte verslag te lezen dat hij schreef over de oprichtingsvergadering. Eén enkele bladzijde, meer heeft hij niet nodig om uit te leggen wat de bedoeling is van de werkgroep – het vormen van een platform dat een coördinerende en stimulerende rol zou kunnen spelen tussen wetenschappers uit zulke verschillende disciplines als de geschiedenis, kunstgeschiedenis, neerlandistiek, kerkgeschiedenis en wetenschapsgeschiednis die zich bezig hielden met de Nederlandse zeventiende eeuw, naar voorbeeld van vergelijkbare verenigingen voor de achttiende en negentiende eeuw – en verslag te doen van de eerste bijeenkomst op 10 januari 1985 in Utrecht – onder barre weersomstandigheden, zo vermeldt hij erbij.
Er werden spijkers met koppen geslagen die dag en een half jaar later waren er ruim 300 leden uit Nederland en Vlaanderen, lag het eerste nummer van het nieuwe tijdschrift De Zeventiende Eeuw voor (met Eddy’s verslagje als openingstekst) en maakten de leden zich op voor het eerste interdisciplinaire congres. Daarmee waren alle ambities waar men mee begonnen was feitelijk al gerealiseerd. En het ging de Werkgroep voor de wind. De jaarlijkse congressen werden al snel het ontmoetingspunt voor vertegenwoordigers uit tal van disciplines die de – ruime – zeventiende eeuw bestudeerden. Het eerste congres, op 29 november 1985 in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag, had als thema ‘Specialisatie en integratie’ en handelde dus over de kern: het verbinden van onderzoekers. Duidelijk was dat er behoefte was aan een vereniging als De Zeventiende Eeuw. Dat werd formeel bekrachtigd toen – nog steeds onder voorzitterschap van Eddy – de Werkgroep een plaats kreeg onder de vleugels van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde in 1989.
Een jaar later gaf Eddy de voorzittershamer van de Werkgroep, die inmiddels zo’n 500 leden telde, door aan Arthur Eyffinger. Voor zijn betrokkenheid maakte dat helemaal niets uit. Hij bleef meer dan meelevend lid, trad regelmatig op als spreker op de congressen, stelde daar altijd scherpe en ter zake doende vragen aan de andere sprekers en – alle latere voorzitters kunen dat beamen – verzuimde nooit de jaarvergadering. Zeker in de jaren dat die vergaderingen, aan het eind van meestal een lange congresdag, dusdanig gepland waren dat de bezoekers de keuze hadden tussen ofwel een borrel met hapjes, dan wel een vergadering over contributies, jaarrekeningen en congresthema’s was dat niet vanzelfsprekend – maar voor Eddy wel. En dus was het niet meer dan een daad van eenvoudige rechtvaardigheid dat hem het erelidmaatschap werd toegekend.
In zijn allereerste bijdrage aan het tijdschrift, het openingsartikel van het al genoemde eerste nummer, verdiepte Eddy Grootes zich in de vraag in hoeverre de zeventiende-eeuwse literatuur te gebruiken is als bron van historische kennis. Het is natuurlijk mooi passend bij de werkgroep, maar het zegt ook iets over hoe hij, vanuit zijn eigen discipline van de historische letterkunde, verbanden legde met de grotere werkelijkheid van die tijd. En dat niet alleen als academische oefening, maar vooral en juist ook als bevlogen wetenschapper die zijn kennis en inzichten genereus deelde en zich gretig en geïnteresseerd op de hoogte stelde van het werk van anderen. Om die redenen herdenken wij Eddy Grootes met groot respect als oprichter, erelid, maar vooral als inspirator.
Johan Koppenol